zondagsrijder
Uiterlijk
- Geluid: zondagsrijder (hulp, bestand)
- IPA:
- (Nederland): /ˈzɔndɑxsˌrɛɪdər/
- (Vlaanderen): /ˈzɔndɑxsˌrɛːdər/
- zon·dags·rij·der
- samenstelling van zondag en rijder met het invoegsel -s- . De benaming insinueert dat zo'n chauffeur weinig rijervaring heeft, omdat hij/zij enkel zou rijden op vrije dagen.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zondagsrijder | zondagsrijders |
verkleinwoord | zondagsrijdertje | zondagsrijdertjes |
de zondagsrijder m
- weggebruiker die een vervoermiddel (voornamelijk auto, maar ook bijvoorbeeld paard, bromfiets) met een kennelijk zo gebrekkige rijtechniek gebruikt, dat het erop lijkt alsof hij/zij alleen op vrije dagen voor het plezier wel eens een rustig ritje maakt en verder geen rijervaring in het wegverkeer opbouwt
- Die zondagsrijder bleef de hele tijd onnodig links rijden.
- Het woord zondagsrijder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.