Naar inhoud springen

pateen

Uit WikiWoordenboek
1. schotel voor de hostie
(Margraten RCE 20307611)
  • pa·teen
enkelvoud meervoud
naamwoord pateen patenen
verkleinwoord pateentje pateentjes

de pateenv

  1. (religie) (katholiek) (anglicaans) schotel voor de hostie, waarop deze tijdens de Heilige Mis wordt neergelegd en waarboven deze later wordt gebroken
24 % van de Nederlanders;
30 % van de Vlamingen.[4]


  • pa·te·en
Naar frequentie zeldzaam

pateen, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van pate


  • pa·te·en
Naar frequentie 67277

pateen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van paté


  • pa·te·en

pateen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van paté


vervoeging van
patear

pateen

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van patear
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van patear