René Magritte
“Margriet is een Nederlands tijdschrift.”
“Een pijp is geen Magritte.”
René Jules Georges Magritte (Lessines, 21 november 1898 - Brussel, 15 augustus 1967) was een Waals huis- en kunstschilder. Hij werd (en wordt) door slordige kunstliefhebbers wel eens tot de surrealisten gerekend, omdat hij in zijn schilderijen zijn eigen realiteit weergaf, en die strookte zelden met die van andere mensen. Ter gelegenheid van zijn honderdste geboortedag in 1998 werd echter besloten om zijn stijl een passender naam te geven: idiorealisme. Ook was hij een pionier op het vlak van driedimensionale schilderijen.
Eerste carrière[bewerken]
Liever dan hem voor de derde keer op rij het derde leerjaar te laten overdoen, lieten zijn ouders hem op zijn tiende in de leer gaan bij de enige huisschilder die zijn dorpje rijk was, Caran d'Ache.
Huizen en spoorwegen[bewerken]
Binnen het jaar oversteeg hij zijn meester, en dat kwam goed uit: deze stierf in 1908, en Magritte nam de zaak over. De zaken gingen bijzonder goed, ook al door het gebrek aan concurrentie. Zijn enige mogelijke concurrent was zijn vriend, dorps- en bijna-leeftijdsgenoot Paul Delvaux, die in plaats van zich in de productie van dure handtassen te bekwamen, zoals de rest van zijn familie, eveneens bij Caran d'Ache in de leer was gegaan. Hij voelde zich echter meer aangetrokken tot het schilderen van allerlei spoorweginfrastructuur: hij begon met het aanbrengen van een sindsdien wereldwijd beroemd geworden wit-rood patroon op spoorwegslagbomen, en evolueerde uiteindelijk tot een specialist in het schilderen van complete stationsgebouwen, waarbij hij de mannelijke reizigers aangenaam verraste door het toevoegen van naakte dames. Uiteraard bood Lessines te weinig ruimte voor het genie van Delvaux, en werd hij in heel het land gevraagd om stationsgebouwen te schilderen.
De wereld in[bewerken]
Toen Magritte zich in 1919 voor het eerst een ongevraagde, illusionistische artistieke vrijheid permitteerde bij een te overschilderen blind raam, bleek de nieuwigheid aan te slaan, en wou iedereen dergelijke extra's. Halverwege de jaren twintig was Lessines één en al trompe-l'oeil[1]. Maar Magritte wou erkenning als artiest: hij wou hogerop, en daarvoor moest hij naar de grote stad.
Tweede carrière[bewerken]
De euforie van de dolle jaren twintig was aan dit idee niet vreemd: vóór de Eerste Wereldoorlog werd het vak van kunstschilder als de kortste weg naar armoede en slechte zeden beschouwd, maar nu leek zo'n project echt wel potentieel te hebben. Zijn klanten probeerden hem tegen te houden, door hem ter plaatse hogerop te helpen: hij kreeg nog uitsluitend opdrachten vanaf de eerste verdieping. Maar dit aandoenlijke misverstand kon hem niet stuiten: hij installeerde zich in 1927 als kunstschilder in Brussel, en begon te schilderen. Twee jaar later brak de grote economische crisis uit, en begon hij af en toe te wensen dat hij zijn vorige baan had gehouden. Hij had het immers al niet breed vanaf het begin, ondanks zijn voormalig succes als huisschilder: het leven in Brussel was veel duurder dan in zijn geboortedorp, zodat de nog maar pas geïnstalleerde Magritte al meteen te berooid was om een model te betalen om voor hem te poseren. Daarom schilderde hij er zélf een, in drie dimensies, en gebruikte dat als referentie voor latere schilderijen.
Idiorealisme[bewerken]
Zijn eerste tien jaren waren er van armoede en leergeld, of andersom. Zijn ontmoeting, in 1938, met de Brusselse striptekenaar Hergé en de smaakvol uitgedoste hotelgroom Spirou beïnvloedde zijn stijl zowel technisch als inhoudelijk, en de nu beroemde Magrittestijl was een feit. Sinds de ontmoeting met wat hij achteraf zijn muzen zou noemen, leefde Magritte in een eigen wereld. Dit is niet te verwonderen, aangezien van de beide wezens die hij ontmoette er één zijn brood verdiende met het creëren van denkbeeldige personen, en het andere het resultaat was van een dergelijke creatie, zij het door een andere artiest. Nu zijn er wel meer mensen die in een eigen wereld leven, of denkbeeldige werelden op papier of doek brengen, maar die van Magritte was zó tastbaar, dat hij zijn onmiddellijke omgeving erin kon meesleuren. Die eigenschap zorgt ervoor dat
- de door hem geschilderde onderwerpen levensecht lijken;
- bezoekers van zijn atelier of privéwoning als een ander mens naar huis gingen, en daar raar gevonden werden;
- Salvador Dalí en Pablo Picasso jaloerser op hém dan op elkaar waren;
- men zijn stijl apart genoeg vond om er een aparte naam, los van het aanverwante surrealisme, aan te geven.
Deze term werd, met eenparigheid van stemmen en felicitaties van de jury, "Idiorealisme".
Drie dimensies in een vlak[bewerken]
Een heel eigen aspect van Magrittes idiorealisme, was zijn uit het trompe-l'oeil ontwikkelde vaardigheid om in een vlak driedimensionaal te gaan schilderen. Deze gave kwam voor het eerst tot uiting uit pure noodzaak, bij het schilderen van het al eerder genoemde model. Niet zonder reden worden bezoekers van Magritte-tentoonstelling op een veilige afstand van de schilderijen gehouden: toen tijdens de grote overzichtstentoonstelling van 1958, tijdens de Expo in Brussel, vier Japanse toeristen tegelijk een schilderij binnenstapten, en nooit meer werden weergezien, vonden de initiatiefnemers het welletjes. Ook vond men het weinig stichtend om oudere mannetjes een schilderij te zien bezoeken, alleen om aan de daar afgebeelde naakte vrouw te kunnen frunniken.
Memoires van een model[bewerken]
Mademoiselle Jeanne, zoals zij altijd door het leven ging, was het model dat door Magritte in 1928 geschapen werd. Of liever, is: zij bleek even onsterfelijk en onverslijtbaar als het andere werk van de meester, en is nog steeds een veelgevraagde gaste voor interviews in allerlei media. In 1998 schreef zij, ter gelegenheid van het eeuwfeest van haar schepper, haar memoires, en die vult zij sindsdien om de vijf jaar aan[2]. Bijzonder boeiend weet zij daarin weer te geven hoe zij zich voelde tijdens haar totstandkoming: gevoelens die overigens niet kunnen beschreven worden in de aanwezigheid van een (te) jong publiek. Aangezien weinig mensen zich zó levendig hun geboorte kunnen herinneren, kan Mademoiselle Jeanne beslist een unicum genoemd worden. Bovendien is zij meteen het allerbeste voorbeeld van zowel Maqrittes Idiorealisme, als van zijn driedimensionaal verfwerk.
De taal van een artiest[bewerken]
Een minder schilderachtig, maar zeker zo interessant aspect van Magrittes werk, is de irrelevantie van de titels die hij aan zijn schilderijen gaf. Tenminste, de schijnbare irrelevantie ervan: pas toen in september 2009, tijdens het politie-onderzoek volgend op de diefstal van het werkje "Olympia" uit zijn als museum ingericht huis, op de zolder een dozijn schetsen en voorstudies voor schilderijen werden gevonden, kon een Magritte-expert eindelijk klaar zien in de wel erg speciale manier waarop Magritte zijn schilderijen van titels voorzag. De kunstkenner had namelijk gemerkt dat de titels van Magrittes laatste twaalf schilderijen perfect pasten bij de voorstudies die pas ontdekt waren, en zo bleek dat Magritte aan bijvoorbeeld zijn tiende schilderij een titel gaf die perfect paste op wat ooit zijn tweeëntwintigste schilderij zou worden, enzovoort. De volledige herziening van de interpretatie van het oeuvre is intussen van start gegaan, maar het ontbreken van een aantal werken bemoeilijkt de onderneming, en deze zal vermoedelijk niet vóór 2015 kunnen afgerond worden. Het staat in ieder geval vast dat de mysterieuze reeks "laatste woorden" van Magritte nu kunnen in verband gebracht worden met de eerste twaalf zogenaamde Brusselse werken uit 1927, waarvan men vroeger al had vermoed dat hij de titels had gemompeld op zijn sterfbed (zie verder).
Nevencarrière[bewerken]
Wanneer zijn inspiratie of zijn werklust hem in de steek liet, gaf Magritte zich vanaf eind 1930 over aan zijn enige hobby: het oplossen van onopgeloste misdaden, vooral in Wallonië, onder het pseudoniem van Jules Maigret, een anagram van zijn achternaam voorafgegaan door zijn tweede voornaam. Tijdens deze activiteiten vermomde hij zich door middel van een pijp, die zoveel nuttige en nutteloze gadgets bevatte, dat hij, wanneer iemand hem een vuurtje aanbood, hij terecht kon opmerken: "Ceci n'est pas une pipe". Dit antwoord was niet van gevaar ontbloot voor een discrete speurder, maar hij was er toch zó trots op!
Tussen pot en pint[bewerken]
Na het oplossen van een zaak vertelde Magritte zijn belevenissen aan zijn drinkebroeder George Simenon, een succesloos schrijver van stationsromannetjes die met deze verhalen eindelijk aan de bak geraakte. Alleen de eerste zevenentwintig verhalen komen van Magritte: toen ze te populair werden werd het voor hem te moeilijk om zijn pseudoniem nog te gebruiken, en hij stopte ermee. Voor Simenon was dat geen probleem, want deze had een thema gevonden waarop hij nog jaren kon voortborduren, mits af en toe nog eens een pint te gaan pakken met Magritte. Zijn eerste soloverhaal was "Monsieur Lundi" in 1938, geïnspireerd door de dag waarop Magritte hem zei dat hij er de brui aan gaf.
Onverwachte invloed[bewerken]
In datzelfde café zat in 1937 ook regelmatig een jonge Franse acteur, die oplettend de vermomde Magritte en de noterende Simenon gadesloeg. Vooral de onhandige manier waarop Magritte probeerde om met pantomime details van zijn belevenissen uit te beelden, interesseerde de toeschouwer, evenals de beruchte pijp die er geen was. Na de oorlog verwerkte de Fransman, die luisterde naar de naam "Tatischeff, Jacques Tatischeff" zijn impressies in het hoofdpersonage van een aantal langspeelfilms.
Muzikale miskleun[bewerken]
In 1962 sprong Magritte als één der laatsten op de door Pablo Picasso tien jaar eerder in gang geduwde kar van de Pop-Art, en ging in op de vraag van de manager van The Hurricanes om hun nieuwste single, "It's Raining Men", van een passend hoesontwerp te voorzien. Zij hoopten daarmee Patti Page's succes met "How Much Is That Doggie In The Window" te evenaren, maar schoten ver naast de roos. Het plaatje bleef onverkocht, en de stapel winkeldochters werd in 1967, nog geen week na de dood van Magritte, vernietigd. Toen "The Weather Girls" in 1982 wél succes boekten met hun versie, werd de Magritte-hoes plots een verzamelobject. Het plaatje zelf niet, wat laat denken dat de schuld minder bij Magritte dan wel bij The Hurricanes lag.
Een artiest gaat heen[bewerken]
In 1967 kwam een einde aan het leven van een bijzonder artiest, en begon de eigenlijke carrière van zijn werken. Deze zagen hun waarde stijgen van veiling tot veiling, en museumbeheerders begonnen hopen belastinggeld te wijden aan het verwerven van onmisbare Magritte-doeken.
De twintig apocriefen[bewerken]
Kort na zijn dood werd in zijn geboortedorp Lessines een commissie opgericht, die eens naging of er schilderwerk bestond van Magritte uit de periode vóór hij naar Brussel trok, kunstschilderwerk, welteverstaan. Dat bleek goed mee te vallen: tegen Kerstmis van dat jaar hadden de inwoners in totaal twintig schilderijen ingezameld, die buiten het dorp totaal onbekend waren. Grootmoedig werd deze collectie aan het Brusselse Museum voor Schone Kunsten geschonken, en in ruil voor deze geste mochten de voormalige eigenaars zélf titels bedenken voor de kunstwerken. Want dat had Magritte toentertijd duidelijk niet gedaan. Deze achteraf bedachte titels zijn nu nog altijd de officiële benamingen voor deze schilderijen, geschilderd tussen 1919 en 1926. Ze worden wel eens geringschattend "De twintig apocriefen" genoemd, aldus suggererend dat ze niet van Magritte zouden zijn, terwijl alleen de titels niet van hem zijn.
Laatste woorden[bewerken]
Op zijn sterfbed had Magritte niet minder dan dertien pogingen nodig om zijn aardse bestaan los te laten, en deze werden voorafgegaan door even veel laatste woorden. De aanwezigen waren er als de kippen bij om ze te noteren, maar konden er weinig van bakken. Alleen de dertiende en dus ultieme laatste woorden schenen enige zin te hebben, en dan nog alleen voor wie een beetje Nederlands machtig was. Nou ja, Nederlands... eerder Brussels Vlaams. In de diverse biografieën die sindsdien aan de beroemde man zijn gewijd, vindt men alleen deze laatste terug, maar gelukkig hebben alle aanwezigen de twaalf voorgaande óók bewaard, al was het maar omdat ze zo mooi pasten in Magrittes manier om zijn schilderijen te betitelen. Nog vóór de eerder vermelde ontdekking van 2009, had men ze al "De twaalf titels" genoemd, zonder te beseffen hoe dicht ze bij de waarheid zaten.
De twaalf titels[bewerken]
“De bril van oma.”
“De houten vrouw.”
“Drie torso's”
“Woorden in een landschap.”
“Golven om de hoek.”
“Mevrouw Rockefeller onthult het standbeeld van Charles Lindbergh.”
“De knokploeg.”
“De hand in de kast.”
“De hongerwinter (De snelle hap).”
“Tweeling met bril.”
“De houten vrouw door oma's bril.”
“De detectives en het bewijsstuk.”
“En wijle weg. Saluu en de wind vanachter!”
Huis-, kunst- en kladschilders | |
Bosch · Bruegel · Claus · Dalí · Da Vinci · Hitler · Magritte · Mondriaan · Picasso · Rembrandt · Rubens · Van Eyck · Van Gogh · Vermeer |
Aan de schandpaal genageld! | Vastgenagelde versie: 15 december 2013 |
Dit artikel is een verschrikking! Daarom is het vastgenageld aan de schandpaal zodat iedereen er rotte groenten tegenaan kan gooien.
|
Notenbalk[bewerken]
- ↑ De schilderingen werden na Magrittes vertrek verwaarloosd, ook al omwille van de economische crisis, en pas zeer onlangs startten een aantal enthousiastelingen een campagne om de overblijfselen te restaureren.
- ↑ De Memoires van een model worden uitgegeven bij Uitgeverij Den Dampenden Darm te Zevergem