dikwijls
- dik·wijls
- In de betekenis van ‘bijwoord van tijd: vaak’ voor het eerst aangetroffen in 1514 [1]
- samenstelling van dik en wijl met het achtervoegsel -s [2]
dikwijls
- vele malen
- Het is dikwijls moeilijk om uit te vinden wat de beste behandeling voor een patiënt is.
- ▸ Door het tijdsverschil kwam het er dikwijls op neer dat ik ’s ochtends belde en met mijn neus in het avondeten van de familie viel.[3]
- vaak, veelal, veelvuldig, dikwerf (verouderd)
- altijd, geregeld, nooit, ooit, regelmatig, soms, steeds, voortdurend, gedurig, menigmaal, veel, veeltijds
1.
- Het woord dikwijls staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dikwijls" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "dikwijls" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dikwijls op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be