beagle
- bea·gle
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hondensoort’ voor het eerst aangetroffen in 1863 [1]
- uit het Engels [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beagle | beagles |
verkleinwoord |
de beagle m
- kleine hond van een bepaald ras
- Tot op de huidige dag zorgt Corens lijst voor gemopper onder hondenliefhebbers. Waarom niet ook gekeken naar sociale intelligentie? En verdienen de basset en de beagle - thans rangorde 71 en 72 - niet veel hogere plekken in het klassement? [3]
- Amerikaanse cockerspaniël
- Amerikaanse waterspaniël
- barzoi
- basset
- bloedhond
- bobtail
- boxer
- buldog
- bulldog
- bulterriër
- chihuahua
- chowchow
- cockerspaniël
- collie
- corgi
- dalmatiër
- dashond
- Deense dog
- Engelse cockerspaniël
- dobermann
- dobermannpincher
- does
- dog
- Duitse herder
- Duitse herdershond
- fox
- foxterriër
- hazewind
- hazewindhond
- herder
- herdershond
- kardoes
- keeshond
- kooikerhond
- labrador
- labrador-retriever
- mastiff
- mops
- newfoundlander
- pikhaar
- pitbull
- pitbullterriër
- poedel
- pointer
- poolhond
- retriever
- rottweiler
- schapendoes
- scheper
- schipperke
- schnauzer
- setter
- sint-bernard
- sint-bernardshond
- spaniël
- spitshond
- stabij
- taks
- teckel
- terriër
- waterspaniël
- windhond
- yorkshireterriër
- zweethond +
- Het woord beagle staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beagle" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
77 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "beagle" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ beagle op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Harald Merckelbach 30 november 2013
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be