beagle
  • bea·gle
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hondensoort’ voor het eerst aangetroffen in 1863 [1]
  • uit het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord beagle beagles
verkleinwoord

de beaglem

  1. kleine hond van een bepaald ras
    • Tot op de huidige dag zorgt Corens lijst voor gemopper onder hondenliefhebbers. Waarom niet ook gekeken naar sociale intelligentie? En verdienen de basset en de beagle - thans rangorde 71 en 72 - niet veel hogere plekken in het klassement? [3] 
82 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]