1. Een kortharige teckel.
  • tec·kel
  • van Duits Teckel, in de betekenis van ‘hondensoort’ aangetroffen vanaf 1940 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord teckel teckels
verkleinwoord teckeltje teckeltjes

de teckelm

  1. bepaald hondenras, met korte poten en een langgerekt lichaam
  • tekkel (variant in de officiële spelling tot 2006)
80 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[3]