Naar inhoud springen

Ruimteverdrag

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Ruimteverdrag
Ondertekend 27 januari 1967 in Londen, Moskou en Washington
In werking getreden 10 oktober 1967
Voorwaarden voor inwerkingtreding 5 ratificaties, waaronder de depotoverheden
Partijen 102[1]
Talen Engels, Frans, Russisch, Spaans en Chinees
Portaal  Portaalicoon   Politiek
 Alleen ondertekend
 Niet ondertekend

Het Ruimteverdrag, officieel het Verdrag inzake de beginselen waaraan de activiteiten van Staten zijn onderworpen bij het onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen, is een verdrag dat de basis vormt voor het internationale ruimterecht. Het verdrag werd op 19 december 1966 door middel van resolutie 2222 aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Vervolgens werd het op 22 januari 1967 in Londen, Moskou en Washington D.C. opengesteld voor ondertekening en werd van kracht op 10 oktober 1967. Op 1 januari 2013 was het verdrag door 102 landen geratificeerd en door nog eens 26 landen ondertekend.

In 1979 werd het Maanverdrag ondertekend dat beoogd werd als een uitbreiding op het Ruimteverdrag maar omdat dit verdrag slechts door 16 landen (waaronder Nederland en België) werd geratificeerd, waarvan geen enkele een zelfstandige ruimtevarende natie was, geldt dit in de praktijk als een dode letter.

Belangrijke punten uit het verdrag

[bewerken | brontekst bewerken]
  • Verkenning en gebruik van de ruimte zal worden uitgevoerd in het voordeel en belang van alle staten en de ruimte moet worden beschouwd als een provincie voor de gehele mensheid.
  • De ruimte is vrij te verkennen en te gebruiken voor elke staat.
  • Er kan geen soevereiniteit opgeëist worden over de ruimte of hemellichamen.
  • Staten zullen geen nucleaire wapens en andere massavernietigingswapens in een baan om de aarde brengen, op hemellichamen plaatsen of op enig andere manier in de ruimte stationeren.
  • De maan en andere hemellichamen zullen exclusief gebruikt worden voor vreedzame doeleinden.
  • Ruimtevaarders zullen beschouwd worden als gezanten van de mensheid.
  • Staten zijn verantwoordelijk voor activiteit in de ruimte uitgevoerd door overheidsinstellingen en particuliere instellingen.
  • Staten zijn verantwoordelijk voor schade veroorzaakt door een door hen gebouwd ruimtevaartuig.
  • Schadelijke besmetting van de ruimte en hemellichamen moet vermeden worden.[2]
[bewerken | brontekst bewerken]