zegening
Uiterlijk
- ze·ge·ning
- Naamwoord van handeling van zegenen met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zegening | zegeningen |
verkleinwoord | zegeningetje | zegeningetjes |
de zegening v
- zijn zegeningen tellen
kijken welke dingen er juist wel goed zijn gegaan
- • Ik telde mijn zegeningen, overpeinsde de alledaagse moeilijkheden van mijn werk en de onrust in de wereld. [1]
- Het woord zegening staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zegening" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tim Voors: Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada, 2018
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be