semantiek

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  semantiek    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• se·man·tiek

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘betekenisleer’ voor het eerst aangetroffen in 1903
• afgeleid van het Griekse 'sèma' (sein, teken) met het achtervoegsel -iek

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	semantiek
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de semantiek v

1. (taalkunde) wetenschap die zich bezighoudt met de betekenis van taalkundige constructies zoals woorden (woordsemantiek) en zinnen (zinssemantiek)

   ▸ Uiteindelijk is het geloof allemaal een kwestie van interpretatie en semantiek.

Synoniemen

• betekenisleer

Verwante begrippen

• semantisch, semanticus, semafoor, semioticus, semiotiek

Vertalingen

    1. taalkunde   

Catalaans: semàntica (ca) Duits: Semantik (de) v Engels: semantics (en) Fins: semantiikka (fi), merkitysoppi (fi)

Frans: sémantique (fr) v Spaans: semántica (es) v Tsjechisch: sémantika (cs)

Gangbaarheid

• Het woord semantiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "semantiek" herkend door:

79 %	van de Nederlanders;
86 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.