rookbom
Uiterlijk
- rook·bom
- samenstelling van rook en bom [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rookbom | rookbommen |
verkleinwoord | rookbommetje | rookbommetjes |
- een bom die vooral veel rook maakt
- Daar zag hij als enig aanwezige fotograaf hoe de krakers burgemeester Polak het woord ontnamen, letterlijk werd de microfoon hem uit handen gerukt, en bij het verlaten van de zaal gooiden ze nog een rookbom. „Ik fotografeerde als fotojournalist ook voor de krant. Dus het ene moment gaf ik de burgemeester tijdens een interview een hand, en stond ik mooie foto’s te maken, en nu was ik er tijdens de bezetting, terwijl hij ziedend was.” De rookbom-foto haalde de krant. [2]
- Het woord rookbom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rookbom" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Gretha Pama 14 december 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be