Naar inhoud springen

passe

Uit WikiWoordenboek
  • pas·se
vervoeging van
passen

passe

  1. aanvoegende wijs van passen
70 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[1]


passe m

  1. (spreektaal) loper, passe-partout [2]
vervoeging van
passer

passe

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van passer
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van passer
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van passer