linkerhand
Uiterlijk
- Geluid: linkerhand (hulp, bestand)
- lin·ker·hand
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | linkerhand | linkerhanden |
verkleinwoord | linkerhandje | linkerhandjes |
- (anatomie) de hand aan die zijde van het lichaam waar gewoonlijk het hart zit
- Hij schrijft met zijn linkerhand.
- ▸ Toen was het mijn beurt en ik bond een steen aan een lang stuk touw, hield de grote lussen in mijn linkerhand, gaf een harde slinger en liet los.[1]
- metafoor voor onhandigheid
- Oh, die heeft twee linkerhanden.
- een (tweede) assistent van een persoon.
1.
- Het woord linkerhand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "linkerhand" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be