kleuter
Uiterlijk
- kleu·ter
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kleuter | kleuters |
verkleinwoord | kleutertje | kleutertjes |
de kleuter m
- een jong kind in de leeftijd van vier tot zes jaar
- De kleuter fietste op zijn driewieler door het huis.
- kleuterbad, kleutergedrag, kleuterjaren, kleuterjuf, kleuterklas, kleuterleeftijd, kleuterleidster, kleuteronderwijs, kleuterperiode, kleuterprogramma, kleuterschool, kleutertuin
1. een jong kind in de leeftijd van vier tot zes jaar
vervoeging van |
---|
kleuteren |
kleuter
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kleuteren
- Ik kleuter.
- gebiedende wijs van kleuteren
- Kleuter!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kleuteren
- Kleuter je?
- Het woord kleuter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kleuter" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kleuter" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kleuter op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be