kampioen
Uiterlijk
- kam·pi·oen
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘de beste in een sport, voorvechter’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1340 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kampioen | kampioenen |
verkleinwoord | kampioentje | kampioentjes |
de kampioen m
- (sport) de winnaar van een kampioenschap
- Wij zijn de kampioenen!
- voorvechter
|
|
- mannelijke vorm van kampioene
- [1] titelhouder
1. de winnaar van een kampioenschap
- Het woord kampioen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kampioen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kampioen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be