face
Uiterlijk
enkelvoud | meervoud |
---|---|
face | faces |
face
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to face |
he/she/it | faces |
verleden tijd | faced |
voltooid deelwoord |
faced |
onvoltooid deelwoord |
facing |
gebiedende wijs | face |
face
- overgankelijk onder ogen zien
- «Let's face the facts.»
- Laten we de feiten onder ogen zien.
- «Let's face the facts.»
- overgankelijk kijken naar, tegenover zich zien
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
face | la face | faces | les faces |
face v
- (anatomie): aangezicht, gelaat
- (numismatiek): beeldenaar, kop, beeldzijde
- [1] face-à-face
- IPA: /ˈfaʧe/
- Afkomstig van het Latijnse facere.
face
Categorieën:
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 4
- Woorden in het Engels met audioweergave
- Woorden in het Engels met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Engels
- Werkwoord in het Engels
- Overgankelijk werkwoord in het Engels
- Woorden in het Frans
- Woorden in het Frans van lengte 4
- Woorden in het Frans met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Frans
- Anatomie in het Frans
- Numismatiek in het Frans
- Woorden in het Roemeens
- Woorden in het Roemeens met IPA-weergave
- Werkwoord in het Roemeens