deal
Uiterlijk
- deal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | deal | deals |
verkleinwoord | dealtje | dealtjes |
de deal m
- (informeel) overeenkomst, transactie
- De wethouder had een deal gemaakt met de vastgoedondernemer.
- Een gauwdief gaat aan een vroom en eerlijk man vragen om met hem een deal te sluiten, maar hij krijgt een negatief antwoord. Dan gaat die gemenerd, louter uit spijt en wraakzucht, alle gelegenheden na om die goede man leed te berokkenen. [3]
- ▸ De modellen die het grootste gedeelte van de show lopen zijn beroeps uit Bulgarije en Polen. Ons management heeft een deal met dat van hen gemaakt.[4]
- ▸ We liepen naar de tabakswinkel op de Dalagatan en kochten, ja dat wil zeggen hij kocht, twee losse Boys zodat we konden roken terwijl we de details van de deal doorspraken.[5]
vervoeging van |
---|
dealen |
deal
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dealen
- Ik deal.
- gebiedende wijs van dealen
- Deal!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dealen
- Deal je?
- Het woord deal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "deal" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ deal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad Simon Oomius 17-06-2016 Satans verdachtmaking
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
deal | deals |
deal
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to deal |
he/she/it | deals |
verleden tijd | dealt |
voltooid deelwoord |
dealt |
onvoltooid deelwoord |
dealing |
gebiedende wijs | deal |
deal
deal m
- (spreektaal) verkoop van drugs [1]
- (spreektaal) afspraak, deal
- «J’ai un deal avec Michel, il va me fournir un ampli pour notre résoi, moi j'apporte les CDs.»
- Ik heb een deal met Michel, hij zorgt voor een versterker voor ons feest, ik breng de cd's mee. [1]
- «J’ai un deal avec Michel, il va me fournir un ampli pour notre résoi, moi j'apporte les CDs.»
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Informeel in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 97 %
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 4
- Woorden in het Engels met audioweergave
- Woorden in het Engels met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Engels
- Werkwoord in het Engels
- Woorden in het Frans
- Woorden in het Frans van lengte 4
- Woorden in het Frans met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Frans
- Spreektaal in het Frans