causeur
Uiterlijk
- cau·seur
- Naamwoord van handeling van causeren met het achtervoegsel -eur[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | causeur | causeurs |
verkleinwoord | causeurtje | causeurtjes |
de causeur m
- gezellige en onderhoudende prater
- Het woord causeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "causeur" herkend door:
59 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be