bezaaiing

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  bezaaiing    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• be·zaai·ing

Woordherkomst en -opbouw

• Naamwoord van handeling van zaaien met het voorvoegsel be- met het achtervoegsel -ing

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	bezaaiing	bezaaiingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bezaaiing v

1. dat wat gezaaid is

   • 'Het is zacht beginnen regenen. Dat is ideaal en was dringend nodig', zegt Anne-Marie Vangeenberghe, woordvoerster van de Boerenbond. 'Als de regen dadelijk in stortvlagen was neergevallen, zou dit slecht zijn voor de bezaaiing op hellende vlakken. Het zaad zou zo wegspoelen.' Ook de volgende dagen zal het nog regenen. Daar kan de Boerenbond alleen maar blij om zijn.  

2. het inzaaien van een stuk grond, ook figuurlijk gebruikt

   • Kinderharten klaar maken voor bezaaiing. Dat was in 1861 reden voor baron Aeneas Mackay, bewoner van Kasteel Ophemert, om in zijn heerlijkheid een zondagsschool op te richten. Op de kop af anderhalve eeuw later staat de huidige leiding vierkant achter de doelstelling van de baron. „Zaaien, daar gaat het om. Kinderen een basis voor hun leven geven.”  

Vertalingen

    1.   

Engels: sowing (en)

Gangbaarheid

• Het woord bezaaiing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bezaaiing" herkend door:

88 %	van de Nederlanders;
96 %	van de Vlamingen.