bestrafte
Uiterlijk
- be·straf·te
vervoeging van |
---|
bestraffen |
bestrafte
- enkelvoud verleden tijd van bestraffen
- Ik bestrafte.
- Jij bestrafte.
- Hij, zij, het bestrafte.
- Ik bestrafte.
- ▸ Of. . . Jezus, mens! Hou toch op met die idiote redeneringen, bestrafte ze zichzelf.[1]
- verbogen vorm van bestraft, voltooid deelwoord van bestraffen
- Het woord bestrafte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.