aprobar
Uiterlijk
- a·pro·bar
aprobar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aprobar |
aprobaba |
aprobado |
volledig |
- onovergankelijk slagen, slagen voor, een voldoende halen voor
- overgankelijk goedkeuren, instemmen, beamen
- aannemen
- aprobar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española