andar
Uiterlijk
- an·dar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
andar |
andaba |
andado |
volledig |
andar
- onovergankelijk lopen
- omgaan (met)
- gaan
- verlopen, voorbijgaan (van tijd)
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
andar |
andaba |
andado |
volledig |
andar