alsnog
Uiterlijk
- als·nog
- samenstelling van als en nog
alsnog
- toch nog
- Na zeer lange tijd in Ghana verbleven te hebben, hebben we alsnog een beetje Twi geleerd.
- ▸ De kweker hoopt dat hij de bloemen alsnog kwijtraakt. "Het is toch een van de topweken voor ons, dus het hakt er wel in. Ik hoop dat de mensen in de regio-Nijmegen als de vierdaagseweek begint toch weer een bosje op tafel zetten. Het vierdaagsegevoel in huis halen."[1]
1. toch nog
- Het woord alsnog staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alsnog" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron “Kweker heeft 300.000 gladiolen over door afgelasting Vierdaagse” (2 juni 2020), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be