ooglijder
Uiterlijk
- oog·lij·der
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ooglijder | ooglijders |
verkleinwoord |
de ooglijder m
- iemand met een oogziekte
- Het woord ooglijder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ooglijder" herkend door:
55 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be