Naar inhoud springen

magiër

Uit WikiWoordenboek
aanbidding door de drie magiërs
  • ma·gi·er
enkelvoud meervoud
naamwoord magiër magiërs
verkleinwoord

de magiërm

  1. oosterse wijze, uitlegger van de astrologie en dromen, priester bij de Meden en de Perzen
    • De drie magiërs uit het oosten brachten geschenken aan Jezus Christus  
  2. tovenaar
    • De goochelaar noemde zichzelf een magiër 
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]