dubbelbloed
Jump to navigation
Jump to search
Dutch
[edit]Etymology
[edit]Neologism. From dubbel (“double”) + bloed (“blood”), formed analogously and in contrast to its synonym halfbloed (literally “half-blood”), to emphasize its richness in ancestry rather than not being considered to be something in full.
Pronunciation
[edit]Noun
[edit]dubbelbloed m or f (plural dubbelbloeden, diminutive dubbelbloedje n)
- a person of mixed-race, who has one lineage that is European or white
- 2016: "Hoezo halfbloed? Ik ben dubbelbloed", in NRC Handelsblad, 30 January 2016
- Ik ben Neske Beks: vrouw, zwart, Vlaams, dubbelbloed en dus bij geboorte lid van meerdere minderheidsgroepen.
- I am Neske: a woman, black, Flemish, of mixed race, and hence since birth member of multiple minorities.
- 2016: "Hoezo halfbloed? Ik ben dubbelbloed", in NRC Handelsblad, 30 January 2016
Adjective
[edit]dubbelbloed (not comparable)
- of mixed race
- Synonyms: halfbloedig, dubbelbloedig
- 2015: "Fresku heeft wel een beetje gelijk over Hilversum", in VPRO, 26 August 2015
- Voor een man die getrouwd is met een half-Antilliaanse, zelf dubbelbloed kinderen heeft (...) voelt het wel wat raar maar doet niet ter zake.
- For a man that is married to a half-Antillian woman, who has mixed-race children himself (...), it feels a bit strange but that's irrelevant.