dubbelbloed

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Neologism. From dubbel (double) +‎ bloed (blood), formed analogously and in contrast to its synonym halfbloed (literally half-blood), to emphasize its richness in ancestry rather than not being considered to be something in full.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈdʏ.bəlˌblut/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: dub‧bel‧bloed

Noun

[edit]

dubbelbloed m or f (plural dubbelbloeden, diminutive dubbelbloedje n)

  1. a person of mixed-race, who has one lineage that is European or white
    Synonyms: halfbloed, mulat m, mulattin f
    • 2016: "Hoezo halfbloed? Ik ben dubbelbloed", in NRC Handelsblad, 30 January 2016
      Ik ben Neske Beks: vrouw, zwart, Vlaams, dubbelbloed en dus bij geboorte lid van meerdere minderheidsgroepen.
      I am Neske: a woman, black, Flemish, of mixed race, and hence since birth member of multiple minorities.

Adjective

[edit]

dubbelbloed (not comparable)

  1. of mixed race
    Synonyms: halfbloedig, dubbelbloedig
    • 2015: "Fresku heeft wel een beetje gelijk over Hilversum", in VPRO, 26 August 2015
      Voor een man die getrouwd is met een half-Antilliaanse, zelf dubbelbloed kinderen heeft (...) voelt het wel wat raar maar doet niet ter zake.
      For a man that is married to a half-Antillian woman, who has mixed-race children himself (...), it feels a bit strange but that's irrelevant.

Derived terms

[edit]