Dutch

edit

Etymology

edit

From onder- +‎ scheppen.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˌɔndərˈsxɛpə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: on‧der‧schep‧pen
  • Rhymes: -ɛpən

Verb

edit

onderscheppen

  1. (transitive) to intercept (to gain possession of) [from 16th c.]

Conjugation

edit
Conjugation of onderscheppen (weak, prefixed)
infinitive onderscheppen
past singular onderschepte
past participle onderschept
infinitive onderscheppen
gerund onderscheppen n
present tense past tense
1st person singular onderschep onderschepte
2nd person sing. (jij) onderschept, onderschep2 onderschepte
2nd person sing. (u) onderschept onderschepte
2nd person sing. (gij) onderschept onderschepte
3rd person singular onderschept onderschepte
plural onderscheppen onderschepten
subjunctive sing.1 onderscheppe onderschepte
subjunctive plur.1 onderscheppen onderschepten
imperative sing. onderschep
imperative plur.1 onderschept
participles onderscheppend onderschept
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

edit

Descendants

edit
  • Afrikaans: onderskep