Dutch

edit

Etymology

edit

From Middle Dutch berekenen. Equivalent to be- +‎ rekenen.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /bəˈreː.kə.nə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: be‧re‧ke‧nen
  • Rhymes: -eːkənən

Verb

edit

berekenen

  1. (transitive) to calculate, to compute

Conjugation

edit
Conjugation of berekenen (weak, prefixed)
infinitive berekenen
past singular berekende
past participle berekend
infinitive berekenen
gerund berekenen n
present tense past tense
1st person singular bereken berekende
2nd person sing. (jij) berekent, bereken2 berekende
2nd person sing. (u) berekent berekende
2nd person sing. (gij) berekent berekende
3rd person singular berekent berekende
plural berekenen berekenden
subjunctive sing.1 berekene berekende
subjunctive plur.1 berekenen berekenden
imperative sing. bereken
imperative plur.1 berekent
participles berekenend berekend
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

edit

Descendants

edit
  • Sranan Tongo: bereiken