gevrij
Uiterlijk
- ge·vrij
- Naamwoord van handeling van vrijen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gevrij | |
verkleinwoord |
het gevrij o
- vertrouwelijke omgang van gelieven
- Morgen in Twentsche Courant Tubantia: Gevrij stopt als badmeester kijkt ... maar soms is hij net te laat [2]
- Koos Dijksterhuis, die zichzelf ‘plezierdichter’ noemt, maakt in het boekje Te Woord Te Beeld humoristische vogelverzen bij gefotoshopte afbeeldingen van Benny Klazenga. Hierin laat Klazenga bijvoorbeeld een grutto en een scholekster met elkaar paren en Dijksterhuis rijmt: ‘en grutto en een bonte piet/verheugden zich, zoals u ziet/ in blij gevrij/ Er kwam een ei/ nu scharrelt er een bonte griet’. [3]
- Het woord gevrij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gevrij" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Loes Schutte 20-08-12 Werkstraf na seks in het zwembad
- ↑ NRC Kester Freriks 30 november 2007 In blij gevrij, er kwam een ei
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be