afkorting
Uiterlijk
- af·kor·ting
- Naamwoord van handeling van afkorten met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afkorting | afkortingen |
verkleinwoord | afkortinkje | afkortinkjes |
de afkorting v
- (taalkunde) algemeen: het inkorten van een woord of een frase
- Hij schreef dat woord op als een afkorting.
- (taalkunde) in het bijzonder: een aanduiding van een woord of een woordgroep door een beperkt aantal letters, dat als het gehele woord of woordgroep wordt uitgesproken
- Ir. is de afkorting voor ingenieur en n.a.v. is de afkorting voor naar aanleiding van.
1. het inkorten van een woord of een frase
- Het woord afkorting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afkorting" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Zie ook de lijst van afkortingen op Wikipedia.
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -ing in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Taalkunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %