• hon·den·wacht
enkelvoud meervoud
naamwoord hondenwacht hondenwachten
verkleinwoord - -

de hondenwachtv / m

  1. (scheepvaart) taak om tussen 0:00 en 04:00 over een schip te waken
     Hij vertelt over de keer dat hij de Hudsonbaai invoer. „Het was vlak bij de Noordpool. Ik was zestien, maar de stuurman gaf je een gulden als je zijn hondenwacht wilde lopen, ’s nachts van 12 tot 4. Die wilde liever kaarten.[2]
  2. (figuurlijk) bij toerbeurt verrichte nachtelijke dienst om toezicht te houden
     De jongste leden van de teams draaien op voor de hondenwachten op de gang van onze hotelkamers waar zij de nacht rokend en zoete thee drinkend doorbrengen.[3]
     Dit is echter een koude nacht. Een surveillancewagen op hondenwacht met twee dienders erin houdt vanaf honderd meter in.[4]
  • [1] de hondenwacht lopen
enkelvoud meervoud
naamwoord hondenwacht hondenwachten
verkleinwoord - -

de hondenwachtm

  1. (beroep) overheidsfunctionaris die er in de openbare ruimte op toeziet dat hondenbezitters zich aan de voorschriften houden
     De hondenwachten treden op als ze honden zien poepen op plaatsen waar het niet hoort en hij kan controleren of de baas hondenbelasting betaalt. "Ik denk dat Vlissingen te klein is voor een hondenwacht met bekeuringsbevoegdheden. (…)"[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Ron Rijghard
    “‘Dit is mooi voor iemand die depressief is’” (16 december 2006) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Oscar Garschagen
    “Vooruitgang, daar mag je niet tegen zijn” (16 maart 2013) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Menno Steketee
    “Exotische indringers in de grachten” (21 maart 2014) op nrc.nl  
  5.   Weblink bron
    Edith Ramakers
    Honden en hun baasje blijven volgens Vlissingse ambtenaar een probleem : Duiventil moet overlast oplossen in: Provinciale Zeeuwse Courant  , jrg. 246 nr. 303 (20 december 2003), p. 15 kol. 6