dikbuik
- dik·buik
- samenstelling van dik en buik [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dikbuik | dikbuiken |
verkleinwoord | dikbuikje | dikbuikjes |
de dikbuik m
- iemand die een dikke buik heeft
- Het woord dikbuik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dikbuik" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ dikbuik op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be