(klemtoonhomogram)

  • uit·ste·kend
  •  uitsteken ww  met de uitgang -d [1]
    • bn [2]: door veelvuldig gebruik van het hele woord in een een meer figuurlijke betekenis ("er in een vergelijking met andere positief tussenuit stekend") is in het spraakgebruik de klemtoon verschoven [2]
vervoeging van: uitsteken
verbogen vorm: uitstekende

úítstekend

  1. onvoltooid deelwoord van úítsteken
stellend
onverbogen uitstekend
verbogen uitstekende
partitief uitstekends

úítstekend

  1. naar buiten gericht, zich voorbij anderen uitstrekkend
    • Hij bezeerde zich aan die uitstekende punt van de tafel. 

uitstékend

  1. bijzonder goed
    • Dat was een uitstekend concert. 
     Denemarken ook nauwelijks, in de pers hadden ze het uitgebreid gehad over de gemoedelijke verhouding tussen de Deense bevolking en de Duitse gasten. De koning en de regering van Denemarken zaten nog op hun plaats en de samenwerking leek uitstekend te functioneren binnen de Germaanse verbroedering.[3]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]