Pieter Bruegel de Oude
“Om 't eeven!”
“Bruegelfanfare en Bruegelfestijn: moet er nog kipkap of Bruegelkop zijn?”
Pieter Bruegel de Oude (Bree, 6 januari 1520 – Brussel, 9 september 1569) was een Vlaamse socioloog, antropoloog, journalist en schilder. Hij was de vader van Pieter Bruegel de Jonge en van Jan Bruegel de Oude, en was ook bekend onder de bijnamen "Boeren-Bruegel", "Vieze Bruegel" en "Peer den Drol". De naam werd en wordt door Vlamingen zonder uitzondering als "Breugel" uitgesproken, en door Nederlanders sinds het einde van de XXste eeuw als "Bruigel"[1].
De eerste twintig jaar: algemene vorming[bewerken]
Bruegel werd niet erg oud, en omdat er een vrij duidelijke scheiding in het midden van zijn leven te noteren valt, deelt men gewoonlijk zijn leven op in twee periodes van respectievelijk twintig en dertig jaar: een periode van algemene vorming, en een periode van artistieke ontplooiing.
Jeugd[bewerken]
Als kind kon Bruegel al zeer goed tekenen, zelfs nog vóór hij kon spreken, aldus getuigenissen van mensen uit zijn omgeving. Hij had al zeer vroeg aandacht voor de menselijke maatschappij, en stelde aan elke volwassene die hij ontmoette lastige vragen over "de dinghen des leevens", zoals men dat toen noemde. Recht en onrecht, rede en religie, rijk en arm... alles wou hij erover weten, het hoe, het waarom... De onderwerpen waarover hij geen bevredigende informatie kon krijgen, schetste hij met potlood en papier, en later ook met verf. Veel van dit zeer vroeg grafisch materiaal wordt angstvallig bewaard in het gemeentelijk archief van zijn geboortedorp Bree, waar men al eeuwen weigert om het openbaar te maken. Buitenlanders, zijnde elke persoon die niet sinds minstens vijf generaties in Bree woont, beweren dat de afbeeldingen een te negatief beeld geven over de Breese maatschappij in de XVIde eeuw, en wel eens de spotlust van de omringende dorpen zou kunnen opwekken.
Studie[bewerken]
Omdat het beroep van schilder in het Limburg van die tijd niet als vol werd aanschouwd, besloot men de jonge Bruegel op zijn zestiende naar de Universiteit van Leuven te sturen, om er sociologie en antropologie te gaan studeren. Dit aanvaardde hij, op voorwaarde dat hij er journalistiek mocht bijnemen, en zulks geschiedde. Uit deze periode stamt ook zijn beroemde lijfspreuk, die toen al weergaf hoe hij zich ogenschijnlijk in verplichtingen kon schikken, maar er uiteindelijk toch een voor hem gunstiger draai wist aan te geven. De oppervlakkige waarnemer meende dat het hem "om 't even" was om zich aan een verplichting te houden, en de ware mensenkenner had door dat het hem om de uitkomst te doen was: uiteindelijk dreef hij tóch zijn zin door, en bleef het inderdaad om 't even. In 1540 studeerde hij in alle drie de vakken af cum laude, en het jaar daarop werd hij door Karel V, die onder andere de titel "Hertog van Brabant" mocht voeren, aangesteld om een sociale enquête uit te voeren in het hertogdom Brabant. Omdat hij niet voldoende budget kreeg om zijn rapport te laten illustreren, terwijl men hem toch uitdrukkelijk gevraagd had om overtuigend beeldmateriaal toe te voegen, besloot hij om zijn bevindingen maar zélf in beeld te brengen. Zijn tekeningen zijn ook nu nog van onschatbare waarde voor wie een reëel beeld wil van het leven in dat deel van de Nederlanden tijdens de XVIde eeuw.
Leuven of Brussel?[bewerken]
Om zijn opdracht goed te kunnen volbrengen, had Breugel nood aan een goed gelegen vaste stek. Aangezien hij tijdens zijn studietijd al een bijbaantje had als journalist voor de Het Belangh van Leuven, en Leuven al een paar eeuwen strijd leverde om de hertogelijk administratie te mogen huisvesten en zo als hoofdstad van het hertogdom Brabant erkend te worden, vond men het daar maar normaal dat hij zich daar definitief zou vestigen. Zijn kotbazin, die al geijverd had om het jonge gezin te huisvesten, tegen alle kotregels in, was dan ook diep teleurgesteld toen Breugel voor de feitelijke hoofdstad koos, en in het najaar van 1540 naar Brussel verhuisde. Pas op dat moment zagen de Leuvenaars in dat ze de strijd om het hoofdstadschap maar beter opgaven, al probeerden ze één keer per jaar nog revanche te nemen door in augustus met veel omhaal een meiboom te planten voordat die van Brussel dat konden doen. Hoewel deze zomermaand een vrij late periode is voor het planten van iets dat "meiboom" heet, zijn de Leuvenaars er nog nooit in geslaagd om hem eerder te planten dan de Brusselaars, al was het in 1939 bijna zo laat. In het kader van zijn onderzoek kwam Bruegel nog geregeld naar Leuven, maar werd daar telkens koel ontvangen.
De laatste dertig jaar, die er eigenlijk negenentwintig waren: artistieke ontplooiing[bewerken]
Met zijn prestigieuze opdracht was Bruegel de hele tweede helft van zijn leven druk bezig, en omdat hij langzaamaan meer en meer de nadruk ging leggen op de illustraties in plaats van op de tekst, en op die manier een stevige reputatie als schilder begon te krijgen, spreekt men van zijn artistieke ontplooiing.
Babel[bewerken]
Zijn historisch meest waardevolle werk hoort staat eigenlijk los van die opdracht, maar wordt nu door kenners beschouwd als de meest betrouwbare overzichtsillustratie van het XVIde-eeuws Brussel.Omdat de stadsarchieven, afbeeldingen inbegrepen, zijn verloren gegaan in de brand die het gevolg was van het Franse bombardement van 16xx, is deze illustratie, die hij uitwerkte tot een schilderij, van kapitaal belang voor wie wil weten hoe het centrum van deze stad eruit zag in de XVIde eeuw.
Toren[bewerken]
Omwille van de gelijkenis met wat men zich sinds de XIXde eeuw is gaan voorstellen van de mythische "Toren van Babel", wordt het werk al bijna tweehonderd jaar met die titel aangeduid, terwijl het enkel een natuurgetrouwe weergave is van het centrum van Brussel. Muggenzifters werpen dan op dat het toch vreemd is dat het XVde-eeuwse stadhuis niet te zien is op het schilderij, maar zij vergeten dat Bruegel op het balkon van dat stadhuis zat toen hij de illustratie maakte! Een fotograaf staat tenslotte evenmin zelf op zijn foto's! In die tijd stond het nog relatief jonge stadhuis aan een tot dan toe wegens de moerassige ondergrond weinig populaire kant van het zich uitbreidende stadje, en begon het platteland ongeveer waar nu Manneke Pis de toeristen staat te vermaken.
Talen[bewerken]
De zogenaamde "Toren van Babel" was niets anders dan het Brusselse "Centrum voor Leevende Taelen", een initiatief van de toenmalige burgervader, Julien van Ypersele de Strihou, bijgenaamd "Kleine Julien". Deze volksmens bij uitstek was het beu om met lede ogen aan te zien hoe de XVIde-eeuwse intellectuelen het Oudgrieks en Latijn verhieven boven de volkstaal, die hierdoor te weinig professionele aandacht kreeg en dreigde te verloederen tot een hoop boerse dialecten. Hij slaagde erin om een paar gefortuneerde Brusselse handelaars en industriëlen[2] , Brussel over de brug te krijgen om een instituut op te richten waar de actuele volkstalen zouden bestudeerd, geconserveerd en gepromoot worden. Een "Académie Française" avant la lettre dus, maar dan gewijd aan alle volkstalen van de toen bekende wereld. Bruegel vond het een schitterend project, en schilderde het meermalen tijdens zijn vrije tijd. Het schilderij met het voltooide instituut, dat in het bureau van de burgemeester hing, ging echter mee op in de vlammen die ook de rest van het interieur van het stadhuis in de as legden.
Openbare instellingen[bewerken]
Karel V was erg bezorgd om de openbare instellingen in Vlaanderen, omdat hij vreesde dat zij door het Spaans bestuur zouden afdalen tot hetzelfde zuiders niveau. Daarom had hij Bruegel goed op het hart gedrukt om ook dáár veel aandacht aan te besteden: posterijen, publieke scholen, openbaar vervoer, voedselbedeling, plantsoendiensten... alles moest in kaart, of liever nog, in beeld gebracht worden. Deze opdracht leverde ons pareltjes op zoals "De gaper", "Terugkeer van de kudde", "Twee aapjes", en het onvergetelijke "Schafttijd bij Mechelen-X". Van dit laatste hangt sindsdien in elk postkantoor op Brabants grondgebied een reproductie.
Vrije tijd in het hertogdom Brabant[bewerken]
Wat wél deel uitmaakte van zijn opdracht, was het weergeven van de vrijetijdsbesteding van het Brabantse volk. Hoewel Karel V in Gent geboren was, had hij al een tijdje de voeling met deze streken verloren, en wou hij weten in hoeverre de Vlaamse, en meer bepaald Brabantse hobby's verschilden van de Spaanse. Bruegel greep de gelegenheid aan om de hem al zolang fascinerende wijzen in beeld te brengen waarop Brabanders plachten hun vrije tijd door te brengen: het gezamenlijk uitbeelden van lokale gezegden op de openbare pleinen en het organiseren van grootse kinderspelen waren daar twee boeiende voorbeelden van. Bruegels getuigenis van dit laatste weerlegt ook de bewering dat vóór de tweede helft van de XXste eeuw er weinig belangstelling was voor het kind, anders dan het bekijken als een potentiële volwassene en burger in spe. Met de godsdienstoorlogen verdween het idee van "vrije tijd", en werden deze schilderijen als fictie beschouwd. Pas na de Tweede Wereldoorlog, met het algemeen worden van begrippen als "congé payé" ("betaald verlof"), en "weekend", kwamen deze gebruiken weer in zwang. In het huidige Brabant worden dergelijke festiviteiten nog geregeld waargenomen, en blijven nog altijd een aangename verrassing voor de toevallig passerende zondagse wandelaar.
Continuïteit[bewerken]
Op zijn sterfbed had Karel V in 1558 zijn zoon en troonopvolger Filips II goed op het hart gedrukt om Bruegel te blijven steunen in zijn opdracht, moreel althans. Want de staatsfinanciën, die geplunderd werden door oorlogen in en tegen heel Europa, lieten geen budgetverhoging toe. Dat kon Bruegel er niet van weerhouden om zijn beste artistieke beentje voor te zetten, en voor eigen rekening voor illustraties te zorgen. Om er geen geld aan toe te steken, maakte hij van elke afbeelding minstens twee exemplaren: één voor de enquête, de rest voor de verkoop. Veel van de nog steeds in omloop zijnde "Breugelkopieën" zijn dus wel degelijk kopieën, maar dan authentieke, een feit waar de hedendaagse experts en museumconservators het nog altijd moeilijk mee hebben.
Privéleven en dito overlijden[bewerken]
In tegenstelling tot de hedendaagse artiesten, was (en is) Bruegel bekender van zijn openbaar leven, zegge en schrijve zijn werken, dan van zijn privéleven. Het is dan ook niet verwonderlijk dat veel historici proberen om uit deze werken iets te weten te komen over zijn gezin en over zijn heengaan.
Wyf en keynders[bewerken]
Bruegel was een levensgenieter, en dat weerspiegelde zich ook in zijn gezinsleven. Nog vóór hij afstudeerde in Leuven, had hij daar al bij een studente medicijnen, ene Maaike Coucke uit Aalst twee kinderen verwekt, wat hem in 1539 noopte om met haar te trouwen. De tweeling werd als volgt benoemd: de eerstgeborene kreeg de naam Pieter Bruegel de Jonge, en de jongste Jan Bruegel de Oude, want Pieter Bruegel de Oude was een grapjas, die zijn bijnaam "Peer den Drol" niet gestolen had[3] Deze naamgeving noopte Jan Bruegel de Oude om zijn eerstgeborene "Jan Bruegel de Jonge" te noemen, en zijn volgende zoon "Paul Bruegel de Oude", aldus de traditie verder zettend. Ook zijn oudere broer liet zich niet kennen, en deze zonderlinge naamgeving heeft altijd voor verwarring gezorgd bij kunsthistorici en genealogen. Voor wie daarentegen eenmaal het systeem doorheeft, zijn de huidige afstammelingen van Bruegel gemakkelijk te herkennen: indien uw buurman bijvoorbeeld "Jozef Bruegel de Jonge" heet, en diens broer "Korneel Bruegel de Oude"[4], dan is er méér kans dat ze afstammen van Pieter Bruegel de Oude dan wanneer ze "Mustafa Ben Salami" of "Marcel Dupont" heten.
Mysterieuze dood[bewerken]
Over de dood van Bruegel is zó weinig geweten, dat er de meest onwaarschijnlijke legendes rond zijn ontstaan. Deze variëren van tenhemelopneming tot mysterieuze verdwijning boven zee in een experimentele luchtballon. Meer serieuze historici menen te kunnen aantonen dat hij een kankergezwel had op een plaats die men in die tijd niet zonder blozen kon noemen, ook al omdat zulks toen als een seksueel overdraagbare ziekte werd beschouwd, en dus met overspel werd geassocieerd. Daarom zou hij met stille trom verdwenen zijn. Hiervoor menen zij aanwijzingen te vinden in zijn laatste schilderijen, dit meer seksuele toespelingen én doodsassociaties bevatten dan strikt nodig was voor een sociale enquête. Nergens heeft men tot nu toe enig spoor kunnen vinden van een overlijdensakte, en zelfs Het Belangh van Leuven wijdde er geen artikel aan. We zijn ook verstoken van de traditionele laatste woorden, waarnaar we immer het raden zullen hebben. De datum van 9 september komt alleen voor op de grafzerk in de Brusselse Kapellekerk, maar die zerk is daar pas decennia nadien aangebracht. Dit was trouwens een initiatief van de piepjonge Dienst voor Toerisme, die na de troebelen der godsdienstoorlogen een Bruegelroute wenste uit te stippelen, en meende dat niet te kunnen doen zonder de wandelaars een gepaste grafzerk aan te bieden.
“Uyt 't leeven!”
“Noch eeven!”
“Die teeven!”
“Mein Leben!”
Sinds het begin van de XXIste eeuw ontwikkelt zich een nieuwe theorie, die wortelt in de humoristische reputatie van Bruegel. Volgens de aanhangers van deze theorie heeft Bruegel zich in 1559 uit het openbare leven teruggetrokken, om zich anoniem te kunnen overgeven aan het bakken van poetsen en het draaien van loeren. De spectaculaire stijging van spookachtige verschijningen en mysterieuze verdwijningen en herverschijningen van diverse objecten in Vlaanderen zou deze theorie kunnen staven. Vooral het gedurig verdwijnen en weer opduiken van het paneel "De Rechtvaardige Rechters" uit het "Lam Gods"-drieluik van Jan van Eyck baarde toen onrust, en werd mee verantwoordelijk geacht voor het uitbreken van de Beeldenstorm.
Bruegel en de anderen[bewerken]
Behalve zijn gezin, zijn onderwerpen en zijn opdrachtgevers, waren (en zijn) er nog andere personen aan wie Bruegel op één of andere manier gerelateerd was, hetzij beroepsmatig, hetzij artistiek, en soms zelfs zonder dit zelf te beseffen. Deze mysterieuze wezens noemt men wel eens "de anderen".
Invloed[bewerken]
Hoewel internationaal vrij snel vergeten, doorstond Breugels picturale invloed in Vlaanderen alle schildermodes, en elke eeuw had minstens één Breugeliaans artiest in omloop. In de tweede helft van de XXste eeuw was dat Willy Vandersteen, hoewel enkelingen dit tegenspreken omdat hij niet schilderde, maar alleen tekende. Aangezien Bruegel ook een grote tekenactiviteit heeft ontplooid, wordt deze opvatting door weinigen serieus genomen.
Niet-artistieke collega's[bewerken]
De aangestelden voor de graafschappen Vlaanderen (ene Guido Metgheselle) en Limburg-Loon (een zekere Hugoon Camps) hadden evenmin voldoende budget gekregen voor illustraties, maar hun eigen schetsen waren zó ondermaats, dat ze niet bewaard gebleven zijn, evenmin als hun teksten, die blijkbaar evenmin boeiden. Van de eerste wordt in een rapport van de Spaanse administratie beweerd dat hij er "aerdighe rymckens" van gemaakt had, en van de andere dat hij Limburg "scoener voirsteldeghe" dan het was. Van enquêteurs voor de andere heerlijkheden zijn zelfs geen namen bekend, maar die kunnen tijdens de godsdienstoorlogen verloren zijn gegaan, aangezien ze door hun relatie met het Spaans gezag in een kwalijk daglicht stonden.
Aan de schandpaal genageld! | Vastgenagelde versie: 3 april 2011 |
Dit artikel is een verschrikking! Daarom is het vastgenageld aan de schandpaal zodat iedereen er rotte groenten tegenaan kan gooien.
|
Huis-, kunst- en kladschilders | |
Bosch · Bruegel · Claus · Dalí · Da Vinci · Hitler · Magritte · Mondriaan · Picasso · Rembrandt · Rubens · Van Eyck · Van Gogh · Vermeer |
Notenbalk[bewerken]
- ↑ Dit laatste kadert in de noordelijke klankverschuiving die ook maakte dat daarginds een "freule" een "fruile", en een "therapeut" een "therapuit" geworden is. Taalkundigen kijken met spanning uit naar het ogenblik waarop het woord "deur" algemeen als "duir" zal worden uitgesproken. Verwant hiermee is de verschuiven van de klank ee naar eu, zoals in het woord "zeven" dat al geruime tijd "zeuven" is geworden. Deze uitspraakverschuivingen worden in Vlaanderen nauwelijks of niet aanvaard, maar wel met enige nieuwsgierigheid en bekommernis gevolgd.
- ↑ Men wachtte daar de Industriële Revolutie" niet af om te nijveren, zoals dat toen heette. Het was naijver om de Brusselse wandelstok-, kant-, hoeden- en klompenfabrieken, die Louis XIV ertoe aanzette om de stad plat te bombarderen. Omdat het stadhuis het enige gebouw was waarvan vaststond dat het géén nijverheid herbergde, werd het als enige gespaard, al brandde het wel uit.
- ↑ Het woord "drol" werd toen overigens nog niet geassocieerd met zoogdierlijke stofwisseling, en was nauwer verwant met het Franse "drôle". Dit ten behoeve van geïnteresseerden die
- hun favoriete schilder hoog op de sociale ladder willen houden;
- Frans kennen.
- ↑ Wanneer bovendien Jozefs vader "Jozef Bruegel de Oude" heet, en het zoontje van Korneel "Korneel Bruegel de Jonge"... maar dat had u al begrepen.