walk
Uiterlijk
- walk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | walk | walken |
verkleinwoord | walkje | walkjes |
vervoeging van |
---|
walken |
walk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van walken
- Ik walk.
- gebiedende wijs van walken
- Walk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van walken
- Walk je?
- Het woord walk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to walk |
he/she/it | walks |
verleden tijd | walked |
voltooid deelwoord |
walked |
onvoltooid deelwoord |
walking |
gebiedende wijs | walk |
walk
enkelvoud | meervoud |
---|---|
walk | walks |
walk
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 4
- Woorden in het Engels met audioweergave
- Werkwoord in het Engels
- Zelfstandig naamwoord in het Engels