geschiedkundig
Uiterlijk
- ge·schied·kun·dig
- afleiding van geschiedkunde met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | geschiedkundig | geschiedkundiger | geschiedkundigst |
verbogen | geschiedkundige | geschiedkundigere | geschiedkundigste |
partitief | geschiedkundigs | geschiedkundigers | - |
geschiedkundig [1]
- betrekking hebbend op de geschiedkunde
- Hij deed geschiedkundig onderzoek in de archieven van het gemeentehuis.
- kundig zijn van de geschiedenis
- Hij had een zeer grote geschiedkundige kennis over zijn stad.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord geschiedkundig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.