Naar inhoud springen

eyða

Uit WikiWoordenboek
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
eyða eyddi eyddum eytt
volledig

eyða (met accusatief)

  1. beschadigen, kapotmaken, vernietigen, verwijderen, verwoesten
    «Eldgosið eyddi tvær borgir í Rómaveldi.»
    Een eruptie verwoestte twee steden in het oude Rome.
  2. bijten, consumeren, gebruiken, verbouwen, verbruiken, verwerken
  3. (over geld) investeren, potverteren, spenderen, (kwistig) uitgeven, verbrassen, verkwanselen, verkwisten, vermorsen, verspillen
  4. (over tijd) besteden, doorbrengen, passeren, slijten, verbruiken, verdoen, versukkelen
  5. aanvreten, afgrazen, corroderen, doden, doorroesten, eroderen, inbijten, invreten, oxideren, roesten, doen slinken, uitbijten, uitvreten, vastroesten, verroesten
  6. uit de weg ruimen, uitschakelen (bijv. een risico), verwerpen
  • [3]: eyða tíma
de tijd besteden aan
de tijd passeren
de tijd doorbrengen
  • [4]: (láta) eyða fóstri
aborteren laten
  • [5]: eyða breytingum
veranderingen verwerpen
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   eyða     eyðan     eyður     eyðurnar  
genitief   eyðu     eyðunnar     eyða
eyðna  
  eyðanna
eyðnanna  
datief   eyðu     eyðunni     eyðum     eyðunum  
accusatief   eyðu     eyðuna     eyður     eyðurnar  

eyða, v

  1. gat, lacune


  • ey·ða
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
eyða
eyðar
eyðaði
eyðat
Klasse 1 zwak volledig

eyða

  1. vernielen, verwoesten
  2. vernietigen
v zwak enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   eyða         eyður        
genitief   eyðu         eyðna        
datief   eyðu         eyðum        
accusatief   eyðu         eyður        

eyða, v

  1. vernieling, verwoesting
  2. ledigheid
  3. gebrek