Étymologie

modifier
De in (dans) et teren (vivre de).
Présent Prétérit
ik teer in teerde in
jij teert in
hij, zij, het teert in
wij teren in teerden in
jullie teren in
zij teren in
u teert in teerde in
Auxiliaire Participe présent Participe passé
hebben et zijn teren ind ingeteerd

interen \Prononciation ?\ transitif & intransitif

  1. Écorner, dépenser plus qu’on gagne, entamer son capital, épuiser ses fonds, manger le fonds.
    • zij teert in op haar spaargeld
      elle vit sur ses économies
    • hij teert in op zijn vermogen
      il écorne son patrimoine

Vocabulaire apparenté par le sens

modifier

Taux de reconnaissance

modifier
En 2013, ce mot était reconnu par[1] :
  • 26,9 % des Flamands,
  • 70,3 % des Néerlandais.

Prononciation

modifier

Références

modifier
  1. Marc Brysbaert, Emmanuel Keuleers, Paweł Mandera et Michael Stevens, Woordenkennis van Nederlanders en Vlamingen anno 2013: Resultaten van het Groot Nationaal Onderzoek Taal, Université de Gand, 15 décembre 2013, 1266 p. → [lire en ligne]


Étymologie

modifier
Étymologie manquante ou incomplète. Si vous la connaissez, vous pouvez l’ajouter en cliquant ici.

Adjectif

modifier

interen \Prononciation ?\

  1. Interne.

Déclinaison

modifier