sjacheren
Dutch
editEtymology
editBorrowed from German schachern (“to haggle”), from Yiddish סחרן (sakhern, “to trade”).
Pronunciation
editVerb
editsjacheren
- (originally Bargoens) to sell a pup, to swindle with substandard wares, to scam
- 2012, Arthur van Amerongen, Mambo Jambo. Een krankzinnige liefde in Zuid-Amerika, Nijgh & Van Ditmar:
- Het centrum van Paraguay is overstroomd door indígenas die allemaal met dezelfde meuk sjacheren.
- The city centre of Paraguay is swamped by indígenas who all try to sell a pup with the same shit.
- (originally Bargoens) to wrangle
- 2015, Elle Eggels, De achtste zuster, The House of Books:
- Ik leerde sjacheren over de prijs.
- I learnt how to wrangle over prices.
Synonyms
edit- (to haggle): afdingen