See also: överdragen

Dutch

edit

Etymology

edit

From over +‎ dragen, likely a calque of Latin transfero; compare German übertragen, English carry over.

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Verb

edit

overdragen

  1. to convey, hand over, transfer (note: this can be either voluntary, as of some property, or involuntary, as of a contagious disease)

Conjugation

edit
Conjugation of overdragen (strong class 6, separable)
infinitive overdragen
past singular droeg over
past participle overgedragen
infinitive overdragen
gerund overdragen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular draag over droeg over overdraag overdroeg
2nd person sing. (jij) draagt over, draag over2 droeg over overdraagt overdroeg
2nd person sing. (u) draagt over droeg over overdraagt overdroeg
2nd person sing. (gij) draagt over droegt over overdraagt overdroegt
3rd person singular draagt over droeg over overdraagt overdroeg
plural dragen over droegen over overdragen overdroegen
subjunctive sing.1 drage over droege over overdrage overdroege
subjunctive plur.1 dragen over droegen over overdragen overdroegen
imperative sing. draag over
imperative plur.1 draagt over
participles overdragend overgedragen
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Anagrams

edit