Dutch

edit

Etymology

edit

From kleur (colour) +‎ -loos (-less).

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈkløːr.loːs/
  • Audio:(file)

Adjective

edit

kleurloos (comparative kleurlozer, superlative meest kleurloos or kleurloost)

  1. (literally) colourless, having no (or little) colour
  2. (figuratively) pale, dull

Declension

edit
Declension of kleurloos
uninflected kleurloos
inflected kleurloze
comparative kleurlozer
positive comparative superlative
predicative/adverbial kleurloos kleurlozer het kleurloost
het kleurlooste
indefinite m./f. sing. kleurloze kleurlozere kleurlooste
n. sing. kleurloos kleurlozer kleurlooste
plural kleurloze kleurlozere kleurlooste
definite kleurloze kleurlozere kleurlooste
partitive kleurloos kleurlozers

Antonyms

edit

Derived terms

edit