Dutch

edit

Etymology

edit

From Middle Dutch autentijc, from Middle French [Term?], from Old French [Term?], from Latin authenticus, from Ancient Greek αὐθεντικός (authentikós).

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ɑu̯.tɛnˈtik/, /oː.tɛnˈtik/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: au‧then‧tiek
  • Rhymes: -ik

Adjective

edit

authentiek (comparative authentieker, superlative authentiekst)

  1. authentic
    Synonym: echt

Declension

edit
Declension of authentiek
uninflected authentiek
inflected authentieke
comparative authentieker
positive comparative superlative
predicative/adverbial authentiek authentieker het authentiekst
het authentiekste
indefinite m./f. sing. authentieke authentiekere authentiekste
n. sing. authentiek authentieker authentiekste
plural authentieke authentiekere authentiekste
definite authentieke authentiekere authentiekste
partitive authentieks authentiekers
edit

Descendants

edit
  • Indonesian: autentik