• lof·re·de
enkelvoud meervoud
naamwoord lofrede lofredes
verkleinwoord

de lofredev / m

  1. een voordracht waarin iemand zegt iets of of iemand heel goed te vinden
    • Cabaretière Claudia de Breij schrijft dit jaar de 'lofrede' op De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans. Dit boek staat in het najaar centraal tijdens de zevende editie van de CPNB-campagne Nederland Leest. [2] 
    • Minister-president Rutte prees Dijsselbloem vandaag als een minister van Financiën die 'opereert in de beste Nederlandse traditie'. 'Hij is streng, houdt niet van tekorten en geen voorstander van geldstromen van noord naar zuid.' Op wat cryptische wijze betrok de premier het postuur van Dijsselbloem bij zijn lofrede: 'Zijn overtuigingen passen bij zijn lichaamsbouw, hij houdt niet van overdaad en ook niet van tekorten.' [3] 
93 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]