• in·brei·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inbreiden
breidde in
ingebreid
zwak -d volledig

inbreiden

  1. overgankelijk vergroten door eerder leeggelaten ruimten te benutten, niet door nieuwbouw aan de buitenkant
vervoeging van
inbreien

inbreiden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van inbreien
    • ...dat wij inbreiden. 
    • ...dat jullie inbreiden. 
    • ...dat zij inbreiden.