hiaat
- hi·aat
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘leemte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1860 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hiaat | hiaten |
verkleinwoord | hiaatje | hiaatjes |
- een ontbrekend deel, met name in een tekst of ander bestand
- Door dit hiaat is het onmogelijk na te gaan wat er precies gebeurd is.
- Het woord hiaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hiaat" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "hiaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hiaat | hiate |
hiaat