• zaad·goed
enkelvoud meervoud
naamwoord zaadgoed zaadgoederen
verkleinwoord

het zaadgoedo

  1. zaden die men kan gebruiken voor het telen van cultuurgewassen
     De auteurs zijn respectievelijk hoogleraar biologische plantenveredeling aan Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR) en voorzitter van Stichting Zaadgoed.[2]
     De branche heeft de steun van de staatssecretaris aangegrepen om harder actie te voeren. Er zijn 50.000 zakjes met zaadgoed gemaakt. "We roepen mensen op om de zakjes te kopen en die in de vriezer te leggen. Het is een symbolische actie om aan te geven dat wij met z'n allen voor de natuurlijke eigenschappen in de natuur zijn. Wij bewaken de zaden op deze manier. Ze kunnen lang worden bewaard." In de zakjes zitten zaadjes voor tomaten, broccoli, paprika, courgette en maïs.[3]
     De LTO somde een rijtje gewassen op dat niet goed tegen zout kan: zaadgoed, pootaardappelen, bollen, groenten en sierbloemen. Juist deze teelten brengen veel geld in het laatje door export: jaarlijks 84 miljard euro.[4]
65 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Biolandbouw biedt voedselzekerheid” (25-01-2010), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “Nederland wil einde aan octrooi op groente” (09-05-2016), NOS
  4.   Weblink bron
    Gerco Verdouw
    “Gevecht tussen zoet en zout water” (10-08-2018), Reformatorisch Dagblad
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be